De inspecteur verzoekt belanghebbende, X, bij brief van 13 februari 2012 om informatie omtrent buitenlandse bankrekeningen. De informatie wordt niet gegeven. De inspecteur neemt vervolgens op 12 oktober 2012 en 15 oktober 2012 informatiebeschikkingen. X komt in beroep. De gemachtigde van X stelt dat het voor X, gelet op haar geestelijke en fysieke gesteldheid en haar gevorderde leeftijd, niet mogelijk is de desbetreffende vragen te beantwoorden. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag verklaren het (hoger) beroep ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X gegrond en verwijst naar Hof Amsterdam.
Volgens Verwijzingshof Amsterdam was X op grond van artikel 47, eerste lid, AWR gehouden de door de inspecteur verlangde informatie te geven en de door de inspecteur gevraagde bescheiden over te leggen. Nu dit is nagelaten heeft de inspecteur de in geschil zijnde informatiebeschikkingen terecht genomen. Het niet-nakomen van deze verplichtingen blijft echter zonder nadelige gevolgen voor X als het niet-naleven haar niet kan worden aangerekend. De Hoge Raad maakt in zijn verwijzingsarrest onderscheid naar gelang de aard van de medewerking die de inspecteur verlangt. Onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds medewerking die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring (hierna ook: verklaren door X) en anderzijds medewerking bestaande uit het ter beschikking stellen van specifiek aangeduide bescheiden of op gegevensdragers vastgelegde informatie (hierna ook: verstrekken van vastgelegde informatie). Volgens het hof is het voldoende aannemelijk geworden dat X in ieder geval vanaf 2012 – in welk jaar de inspecteur haar voor het eerst om informatie betreffende de buitenlandse rekening heeft gevraagd – zulke ernstige belemmeringen van medische aard ondervond dat zij niet langer in staat was de gevraagde verklaringen af te leggen. Het niet-verklaren door X kan haar dus niet worden aangerekend en mag niet leiden tot "omkering en verzwaring van de bewijslast". In die zin zijn de hoger beroepen van X gegrond. Het niet-verstrekken van vastgelegde informatie kan X wel worden aangerekend. Volgens het hof is het niet aannemelijk dat X in het jaar 2012 niet in staat was om een beroep te doen op bijstand van een derde en door diens tussenkomst aan het verzoek tot het verstrekken van die informatie had kunnen voldoen. X krijgt van het hof vier weken de tijd om alsnog de informatie te verstrekken.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a