De Hoge Raad beslist dat een verwijzingshof moet onderzoeken of de btw-vrijstelling geldt voor werkzaamheden voorvastgoedbeleggingsfondsen. Onderzocht moet worden of sprake is van bijzonder overheidstoezicht. De werkzaamheden die de feitelijke exploitatie van onroerende zaken betreffen vallen niet onder ‘beheer'.

Belanghebbende, fiscale eenheid X nv, is een fiscale eenheid voor de btw. De tot de fiscale eenheid behorende A nv heeft met drie, niet tot de fiscale eenheid behorende, (vastgoed)vennootschappen overeenkomsten gesloten tot het tegen vergoeding verrichten van diensten. De activiteiten van de vennootschappen die zijn opgericht door enkele pensioenfondsen, bestaan uit de acquisitie van aandeelhouders en certificaathouders, het aan- en verkopen en het exploiteren van onroerende zaken. De daarmee gemoeide werkzaamheden worden alle door A nv zelf, of in haar opdracht en onder haar verantwoordelijkheid, door derden verricht. X nv voldoet geen btw in verband met de vergoedingen die A nv ontvangt. Volgens X nv vallen alle voor de vastgoedvennootschappen verrichte werkzaamheden namelijk onder de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel i onder 3° Wet OB 1968. In geschil is of elk van de vier vastgoedvennootschappen kunnen worden aangemerkt als een ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds' en of de werkzaamheden zijn aan te merken als het beheer van door beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens als bedoeld in art. 11 lid 1 onderdeel i onder 3° Wet OB 1968. Rechtbank Breda en Hof 's-Hertogenbosch oordelen dat de vrijstelling van toepassing is. De Hoge Raad besluit tot het stellen van prejudiciële vragen. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat een vennootschap die is opgericht door meer dan één belegger, met enkel het doel het bijeengebrachte vermogen te beleggen in onroerende zaken, kan worden aangemerkt als een ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds'. Het Hof van Justitie EU merkt hierbij nog wel op dat de vennootschap aan bijzonder overheidstoezicht moet zijn onderworpen. Verder merkt het Hof van Justitie EU nog op dat de feitelijke exploitatie van de onroerende zaken van een gemeenschappelijk beleggingsfonds niet onder het begrip ‘beheer' van art. 13 B onderdeel d punt 6 Zesde BTW-richtlijn valt.

Volgens de Hoge Raad moet uitgezocht worden of de vastgoedvennootschappen voor het jaar 1996 zijn onderworpen aan ‘bijzonder overheidstoezicht'. De vrijstelling is namelijk alleen van toepassing als sprake is van dergelijk ‘bijzonder overheidstoezicht'. De stelling van X nv dat de vennootschappen voldoen aan de in artikel 1, letter a, van de Wtb neergelegde omschrijving van beleggingsmaatschappij en reeds daarom onderworpen zijn aan het bijzondere overheidstoezicht volstaat niet. Voor zover het hof, in hoger beroep, de werkzaamheden die de feitelijke exploitatie van onroerende zaken betreffen onder ‘beheer' heeft begrepen getuigt dit van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is gegrond. Verwijzing volgt naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 28 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen