Belanghebbende, X, is op huwelijkse voorwaarden getrouwd met A. In 2001 start A een onderneming. In 2003 sluiten X en A een lening van ruim € 100.000 bij de bank waarmee onder andere de huurachterstand van de onderneming van A wordt betaald. De woning van X dient hierbij als onderpand. Zowel X als A worden als (hoofdelijk) schuldenaar verbonden. In 2004 beëindigt A zijn onderneming en wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van A uitgesproken. In 2005 wordt de woning op last van de bank verkocht. In 2006 wordt A failliet verklaard. In haar IB-aangifte voor het jaar 2005 waardeert X haar vordering op A met ruim € 100.000 af en brengt deze afwaardering in aftrek op haar inkomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De inspecteur accepteert de afwaardering niet. Volgens Rechtbank Leeuwarden is er sprake van een borgstelling door X en heeft zij de vordering terecht met ruim € 100.000 afgewaardeerd. Vervolgens verwerpt de rechtbank nog de stelling van de inspecteur dat er sprake is van een onzakelijke handeling. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur namelijk niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het aangaan van de borgstelling reeds sprake was van een voorzienbaar nadelige transactie. De rechtbank vermindert de aanslag. Hof Arnhem - Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is van een overeenkomst van borgtocht. X is volgens het hof door de bank dan ook niet als borg aangesproken, maar als (hoofdelijk aansprakelijke) partij bij de geldlening uit 2003. Vervolgens stelt het hof vast dat X door verrekening van de schuld met de verkoopopbrengst van haar woning een regresvordering van ruim € 50.000 (de helft van de lening) op A heeft verkregen. Deze vordering mag X volgens het hof ten laste van het resultaat van de werkzaamheid afwaarderen naar nihil. Het hof stelt het verlies uit werk en woning van X vast op € 41.952. In cassatie stelt de staatssecretaris dat het hof niet is ingegaan op de stelling dat het aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid zijn oorzaak vindt in onzakelijke motieven.
Advocaat-generaal (A-G) Niessen concludeert dat de zaak moet worden verwezen omdat het hof niet is ingegaan op de stelling dat het aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid zijn oorzaak vindt in onzakelijke motieven. Verder wijst de A-G er nog op dat X als hoofdelijk aansprakelijke partij is aangesproken en dat zij voor het gehele bedrag regres heeft op A, aangezien de schuld in zijn geheel hem aanging.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 15 mei