De heer X woont tot 1 januari 1986 officieel in Nederland. Vanaf deze datum heeft X zich laten uitschrijven. X woont tot oktober 1995 in Q (Duitsland) en tot november 2003 in R (Duitsland). X is echter nog steeds betrokken bij een in Nederland gevestigde bv en enkele hier gevestigde vof's. Aan X zijn voor de jaren 2001 tot en met 2003 ib/pvv-aanslagen opgelegd. De aanslag voor 2001 is met de dagtekening 9 juli 2004 verzonden naar het adres in Q, zijnde het laatst bekende adres van X bij de Belastingdienst. Rechtbank Arnhem laat de aanslagen en heffingsrentebeschikkingen in stand. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem (MK I, 18 januari 2011, 09/00281 t/m 09/00284) oordeelt dat X niet de wettelijke plicht had zijn latere buitenlandse adreswijzigingen door te geven aan de bevoegde instanties in Nederland. De inspecteur had zelf onderzoek moeten doen naar het adres waar X kon worden bereikt. Het toezenden van de aanslag voor 2001 aan het adres in Q is dus geen rechtsgeldige bekendmaking. De aanslag is ook niet uiterlijk 31 december 2004 op een andere wijze bekendgemaakt. Wegens de niet tijdige vaststelling wordt de aanslag vernietigd. De aanslag over 2002 is wel tijdig verzonden aan het Nederlandse adres van enkele bedrijven waarmee X nauwe banden onderhoudt en waarheen eerder op eigen verzoek van X een debiteurenoverzicht is gezonden. Gelet op het bezwaar van X heeft deze aanslag hem ook tijdig bereikt. Zijn bezwaar is wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit geldt eveneens voor het bezwaar tegen de aanslag over 2003. Deze aanslag is namelijk verzonden naar het woonadres van X in Nieuw Zeeland dat hij zelf had opgegeven aan de gemeentelijke basisadministratie (gba). Het beroep van X is deels gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).