Aan de heer X is in 2015 een verzuimboete opgelegd van € 158 wegens het niet tijdig betalen van € 202 motorrijtuigenbelasting. Volgens de inspecteur is namelijk sprake van een tweede of volgend verzuim. X stelt dat hij de betreffende rekening nooit heeft ontvangen. Volgens Rechtbank Noord-Holland moet de belastingplichtige in kennis zijn gesteld van de uiterste betaaldatum alvorens hem na het verstrijken daarvan een verzuimboete kan worden opgelegd (zie par. 33 onderdeel 1, tweede alinea BBBB). De wet vereist weliswaar niet dat de belastingplichtige eerst middels een rekening in de gelegenheid moet worden gesteld de belasting te betalen alvorens tot naheffing kan worden overgegaan, maar voor wat betreft de boete ligt dit anders. De inspecteur overlegt in hoger beroep een verzendrapport van de betreffende rekening.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur – door middel van overlegging van het verzendrapport – het bewijs heeft geleverd van verzending van de rekening aan het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41.882, V-N 2006/65.5). Met hetgeen X ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd – zoals zijn algemene stelling dat bij verzending per niet-aangetekende post soms stukken zoekraken, gevolgd door zijn opmerking dat de postbezorging bij hem goed gaat omdat hij in een vrijstaand huis met een afzonderlijke brievenbus woont, heeft X het bewijsvermoeden van de ontvangst of aanbieding van de rekening op zijn adres niet ontzenuwd. Conform het standpunt van de inspecteur wordt de boete alsnog verminderd tot € 52 (zie Besluit 1 september 2016, nr. BLKB 2016-139338, V-N 2016/46.17.18). Het beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 2012 33
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 37
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 23 april