Aan de heer X is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete opgelegd. X gaat in beroep. Rechtbank Noord-Holland verklaart het beroep met toepassing van art. 8:54 Awb niet-ontvankelijk. Het verzet van X wordt vervolgens ongegrond verklaard zonder hem te horen. X had niet verzocht om te worden gehoord. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank had moeten onderzoeken of het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM aanleiding gaf X ambtshalve uit te nodigen om op een zitting te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, V-N 2011/47.6 en HR 9 augustus 2013, nr. 12/06000, V-N 2013/37.8). Uit de uitspraak blijkt niet dat de rechtbank heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de rechtbank het hiervoor bedoelde onderzoek heeft verricht bij haar kennelijke beslissing om X niet te horen. Er is door de rechtbank evenmin vastgesteld dat uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand is gedaan van het recht om gehoord te worden. De kennelijke beslissing van de rechtbank om X niet uit te nodigen, berust dus ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt. Het beroep van X is gegrond. Volgt verwijzing naar Rechtbank Den Haag.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:54
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6