Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag terecht heeft afgewezen. X heeft het verzoek pas ingediend nadat jurisprudentie is gewezen over het geschilpunt.
X woont in 2015 in Litouwen en werkt voor een Nederlandse werkgever op een schip dat vaart onder de vlag van de Bahama’s. Naar aanleiding van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de SF-zaak (HvJ EU, 8 mei 2019, nr. C-631/17, V-N 2019/23.6 en Hoge Raad 19 juli 2019, nr. 17/01041, V-N 2019/35.11) maakt X alsnog bezwaar tegen de in 2016 vastgestelde IB-aanslag 2015, omdat zijn situatie gelijk is aan de situatie in het arrest. De inspecteur verklaart het bezwaar van X niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Hij merkt het vervolgens aan als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit verzoek wordt afgewezen. X gaat in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag terecht heeft afgewezen. X heeft het verzoek namelijk pas ingediend nadat jurisprudentie is gewezen over het geschilpunt en de uitspraak van het HvJ is gedaan nadat de belastingaanslag van X onherroepelijk vaststond. Daarbij verwerpt de rechtbank de stelling van X dat sprake is van een acte éclaré of een acte clair. Zowel door de rechtbank als door de Hoge Raad zijn in de SF-zaak namelijk al prejudiciële vragen gesteld. Het niet verlenen van de ambtshalve vermindering is verder volgens de rechtbank ook niet in strijd met het EU-recht.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 17 mei