Belanghebbende verhuurt een ketelhuisinstallatie en levert energie aan een afnemer. Begin 2013 ontstaan betalingsachterstanden van de afnemer. Uit een e-mail van de afnemer van 25 september 2013 blijkt dat de afnemer geen herfinanciering kan krijgen. Uit een e-mail van 4 oktober 2013 van de huisbankier van de afnemer blijkt dat de afnemer niet zelfstandig meer betalingen kan doen en dat het bedrijf van de afnemer op last van de bank te koop staat.
Op 30 september 2013 maakt belanghebbende een creditnota op voor de huur van de ketelhuisinstallatie. Op 13 oktober 2013 factureert belanghebbende alsnog de niet gefactureerde energieleveringen aan de afnemer. Omdat voor belanghebbende duidelijk is dat de afnemer niet zal betalen, maakt belanghebbende een creditnota op.
In verband met oninbare vorderingen op de afnemer geeft belanghebbende in de BTW-aangifte voor het derde en vierde kwartaal 2013 een negatief bedrag van in totaal € 53.120 aan in rubriek 1a, respectievelijk rubriek 5b van de BTW-aangifte.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat belanghebbende op grond van de vaststaande feiten aannemelijk maakt dat, binnen haar beoordelingsvrijheid, in september en oktober 2013 redelijkerwijs aannemelijk is dat de voldoening van de vergoedingen door de afnemer achterwege zal blijven. Belanghebbende doet in overeenstemming met de wettelijke regeling een verzoek om teruggaaf op grond van art. 29 lid 1 Wet OB 1968 door het doen van aangifte. Omdat de BTW-aangifte op grond van een keuze in het uitvoeringsbeleid niet voorziet in een afzonderlijke rubriek om het teruggaafverzoek op te nemen, is het verzoek om teruggaaf wegens oninbare vorderingen op de juiste manier verwerkt in de BTW-aangiften.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Wet op de omzetbelasting 1968 31
Wet op de omzetbelasting 1968 29