Hof Den Haag oordeelt dat X in 2021 formeel te laat is met het ambtshalve verzoek om een BTW-teruggaaf.

X brengt in 2011 vergoedingen, verhoogd met BTW, in rekening aan een cliënt voor verrichte diensten. In juli 2016 betaalt X deze vergoedingen terug aan de cliënt, op grond van een civiele procedure. Vanwege deze terugbetaling, dient X op 5 januari 2021 een suppletieaangifte BTW in. In de suppletie wordt verzocht om een teruggaaf omzetbelasting van € 7686. De uitspraak van het Hof Den Haag van 9 december 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2412) in de procedure van X over de jaren 2011 tot en met 2014 is de aanleiding voor het teruggaafverzoek. De inspecteur merkt de suppletieaangifte BTW aan als een bezwaar tegen de op BTW-aangifte voldane BTW en als een verzoek om ambtshalve teruggaaf ingevolge art. 29 Wet OB 1968. In geschil is of het verzoek om BTW-teruggaaf tijdig is ingediend.

Hof Den Haag oordeelt dat X in 2021 formeel te laat is met het ambtshalve verzoek om een BTW-teruggaaf. Uiterlijk in het derde kwartaal 2016 staat vast dat X de vergoedingen moet terugbetalen. X had op dat moment kunnen verzoeken om de BTW-teruggaaf en om aanhouding van het verzoek tot na afloop van de procedure over de jaren 2011 tot en met 2014.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 29

Algemene wet inzake rijksbelastingen 22j

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 22 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

394

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen