X bv drijft een onderneming op het gebied van beheer, exploitatie, ontwikkeling en aan- en verkoop van vastgoed. In verband met de precaire financiële situatie van X bv zegt de bank een kredietfaciliteit op. In het kader van een schikking verkoopt X bv een aantal onroerende zaken voor € 750.000. X bv wendt dit bedrag volledig, inclusief BTW, aan voor aflossing op de kredietfaciliteit. X bv geeft de BTW niet aan in haar btw-aangifte. De inspecteur legt een BTW-naheffingsaanslag op aan X bv. X bv stelt dat de verleggingsregeling van toepassing is. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat sprake is van de executie van een zekerheid. X bv gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het hof is uitgegaan van een te beperkte reikwijdte van art. 24ba lid 1 onderdeel d Uitv. besl. OB 1968 en verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch. De inspecteur besluit vervolgens om de procedure te beëindigen. Hij vermindert de naheffingsaanslag naar nihil. X bv trekt daarop haar hoger beroep in en verzoekt om een proceskostenvergoeding en een immateriële schadevergoeding.
Hof 's-Hertogenbosch kent een immateriële schadevergoeding van € 1000 toe aan X bv. Sinds het arrest van de Hoge Raad zijn meer dan achttien maanden verstreken, maar minder dan vierentwintig maanden. De redelijke termijn van één jaar is dan met (afgerond) één jaar overschreden. Het verzoek om een immateriële schadevergoeding kan geen betrekking hebben op een vergoeding van immateriële schade die ziet op de duur van de fasen van het proces die voorafgingen aan het arrest van de Hoge Raad. Verder kent het hof nog een proceskostenvergoeding van € 2362,50 toe aan X bv.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75a
Wet op de omzetbelasting 1968 12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 19 mei