De heffingsambtenaar van een gemeente stelt een WOZ-beschikking en OZB-aanslag over 2010 vast voor een onroerende zaak dat op naam staat van de erven (kinderen en langstlevende ouder). Na het overlijden van de langstlevende ouder in 2010, bereiken de erfgenamen X geen overeenstemming over de afwikkeling van de nalatenschap. In 2019 wordt de onroerende zaak verkocht voor een lagere waarde dan de WOZ-waarde. Erfgenamen X vragen negen jaar na het overlijden van de langstlevende ouder om een op hun naam gestelde WOZ-beschikking op grond van art. 26 Wet WOZ. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond. De heffingsambtenaar gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat, hoewel de termijn om een verzoek te doen op grond van art. 26 Wet WOZ uit de wettekst is verwijderd, dit niet betekent dat het verzoek niet meer aan een redelijke termijn is gebonden. De periode van negen jaar tussen het verkrijgen van de hoedanigheid van belanghebbende en het indienen van het verzoek is onredelijk lang. Dat de afwikkeling van de nalatenschap sinds 2010 al een lange tijd heeft geduurd en alleen nog niet is afgerond omdat volgens de executeur teveel erfbelasting is betaald, moet voor rekening en risico van X komen. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 28
Wet waardering onroerende zaken 26
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 11 maart
Informatiesoort: VN Vandaag