De in Nederland gevestigde vennootschap X doet een verzoek om zekerheid vooraf over de vraag of de activiteiten van haar dochter Y in land C een vaste inrichting vormen voor de Wet MB 2024. X trekt het verzoek in, waardoor er geen ruling tot stand komt.

De in Nederland gevestigde vennootschap X doet een verzoek om zekerheid vooraf over de vraag of de activiteiten van haar dochter Y in land C een vaste inrichting vormen voor de Wet MB 2024. X trekt het verzoek in, waardoor er geen ruling tot stand komt.

X is opgericht naar het recht van een land buiten de EU. X houdt 100% van de aandelen in Y, een vennootschap opgericht naar het recht van een land buiten de EU en feitelijk buiten de EU gevestigd (land A). X en Y behoren tot een internationaal opererend concern Z dat actief is in de industriële sector. De tophoudster van groep Z is gevestigd in een land buiten de EU (land B) en houdt indirect het aandelenbelang in X en Y. Groep Z verricht bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland. Deze activiteiten worden uitgeoefend door [11 – 25] werknemers. Groep Z heeft een jaarlijkse geconsolideerde omzet van meer dan € 750 miljoen. Y, gevestigd in land A, verricht bedrijfseconomische operationele activiteiten in een land buiten de EU (land C). Y heeft de beschikking over diverse in land C gesitueerde productiefaciliteiten. Y leent het personeel in van in land C gevestigde groepsvennootschappen. De activiteiten die Y verricht in land C worden niet in de heffing aldaar betrokken. In landen B en C zijn geen met de Wet MB 2024 vergelijkbare regels geïmplementeerd. In land A is geen met een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel vergelijkbare regel geïmplementeerd.

Wetsartikelen:

Wet minimumbelasting 2024 1.3

Wet minimumbelasting 2024 1.2

[Nieuwsbron]

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationaal belastingrecht, Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 3 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

30

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen