De wrakingskamer van Hof Amsterdam oordeelt dat van partijdigheid geen sprake is wanneer een rechter een procespartij verzoekt zijn taalgebruik ter zitting aan te passen. 

Belanghebbende, X, heeft hoger beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van zijn woning. Tijdens het voorlezen van zijn pleitnota wordt X door de behandeld rechter gevraagd om zijn taalgebruik over de heffingsambtenaar aan te passen. X geeft aan dat hij ‘zich niet laat censureren'. Op een later moment herhaalt de rechter het verzoek en wijst hij X op de mogelijkheid dat het hof de zaak zal gaan behandelen buiten zijn aanwezigheid. X dient een wrakingsverzoek in. Hij stelt dat hij de heffingsambtenaar terecht heeft aangeduid als een ‘criminele beunhaas'. Door X te verbieden deze bewoordingen te gebruiken, heeft de rechter X ten onrechte gecensureerd en heeft deze rechter blijk gegeven van vooringenomenheid, althans van een afwijzend oordeel.

De wrakingskamer van Hof Amsterdam oordeelt dat van partijdigheid geen sprake is wanneer een rechter een procespartij verzoekt zijn taalgebruik ter zitting aan te passen. Een dergelijk verzoek past binnen de taak die de rechter heeft om de orde ter zitting te bewaren. De opmerkingen van de raadsheer leveren geen zwaarwegende aanwijzingen op dat sprake is geweest van de schijn van vooringenomenheid, laat staan van een objectief gerechtvaardige vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:16

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 9 september

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen