Rechtbank Gelderland ontvangt een verzoek om immateriële schadevergoeding voor een aantal jaren eerder afgesloten beroepsprocedure. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is van het verzoek kennis te nemen en verklaart het beroep ontvankelijk. De rechtbank wijst het verzoek toe wegens overschrijding van de redelijke termijn destijds.

X maakt bezwaar tegen een naheffing parkeerbelasting (2015). Eind 2017 stuurt de gemachtigde een ingebrekestelling omdat nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan. Als daarop geen uitspraak volgt gaat X eind 2017 in beroep. Hangende het beroep doet de inspecteur uitspraak en verklaart het bezwaar ongegrond. X trekt daarop het beroep in onder voorwaarde dat de rechtbank een proceskostenvergoeding vaststelt. De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de betaling van de proceskosten. In 2020 vraagt X aan de inspecteur om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. De inspecteur wijst dat verzoek af, waarop X eenzelfde verzoek indient bij de rechtbank.

Rechtbank Gelderland stelt vast dat de nieuwe wettelijke regeling rond schadevergoeding van toepassing is op parkeerbelasting. Zodoende komt de rechtbank tot de conclusie dat zij bevoegd is en dat het (late) verzoek ontvankelijk is. In de lijn met vaste rechtspraak stelt de rechtbank vervolgens vast dat destijds de redelijke termijn is overschreden en concludeert tot toekenning van € 1000 schadevergoeding. Tevens veroordeelt de rechtbank de inspecteur tot betaling van de forfaitaire proceskostenvergoeding en terugbetaling van het griffierecht.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:91

Algemene wet bestuursrecht 8:90

Algemene wet bestuursrecht 8:88

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 23 augustus

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen