X bv is opgericht in 2007 en exploiteert een ICT-onderneming. D bv is tot 2015 enig aandeelhouder van X bv en vormt met X bv een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. D bv is door een besluit van de algemene vergadering op 30 december 2011 ontbonden. Op 19 maart 2015 is het vermogen van D bv vereffend. Per 7 december 2016 is D bv uitgeschreven uit het handelsregister. X bv en D bv hebben voor de jaren 2015 zelfstandig aangifte gedaan voor de VPB. De aanslagen VPB over 2015 staan inmiddels onherroepelijk vast. De gemachtigde van X bv verzoekt de inspecteur om voor 2016 aangifte VPB te mogen doen als fiscale eenheid. Tevens verzoekt de gemachtigde van X bv bij brief van 31 oktober 2018 namens X bv en D bv om bij ontvoeging verliezen aan X bv mee te geven ex art. 15af Wet VPB 1969. De inspecteur heeft dit verzoek op 6 november 2018 afgewezen. In geschil is of de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen.
Rechtbank Noord-Holland stelt vast dat D bv reeds in 2015 is opgehouden te bestaan, dat daarmee de fiscale eenheid in 2015 is beëindigd en dat de aanslagen VPB over 2015 onherroepelijk vaststaan. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het verzoek van X bv niet kan worden aangemerkt als een gezamenlijk verzoek ex art. 15af Wet VPB 1969 bij de aangifte van de moedermaatschappij over het laatste jaar waarin de dochtermaatschappij nog deel uitmaakt van de fiscale eenheid. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15af lid 3
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15af lid 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 19 november