X drijft via een VOF een groothandel in vlees, vleeswaren, wild en gevogelte. De bedrijfsactiviteiten bestaan voornamelijk uit het handmatig uitsnijden van ingekocht kippenvlees en het met eigen vervoer afleveren bij de afnemers. Tijdens een werkcontrole in 2015 door de Belastingdienst en de Inspectie SZW zijn aanwijzingen aangetroffen dat werknemers en uitzendkrachten bij X overwerkten. Deze overuren betaalt X, zonder daarover loonheffing, premies werknemersverzekeringen en premie Zvw te betalen, contant uit. In 2019 vindt een boekenonderzoek plaats en worden naheffingsaanslagen loonheffingen 2014-2015 opgelegd. Deze inspecteur past daarbij het anoniementarief toe. De aanslagen zijn gebaseerd op een schatting aan de hand van het gemiddeld uurloon en het aantal gewerkte uren. X gaat in bezwaar en (hoger) beroep. Zowel in beroep als in hoger beroep dient X een verzoek in om getuigen op te roepen. In hoger beroep is onder meer in geschil of de naheffingsaanslag loonheffingen 2015 en de daarbij genomen boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Hof Den Haag wijst X' verzoek om getuigen op te roepen af en oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juist bedrag is opgelegd. De vergrijpboete wordt wel gematigd: i) omdat de boetegrondslag met omkering en verzwaring van de bewijslast is komen vast te staan, ii) vanwege het tijdsverloop tussen het werkplekbezoek en de oplegging van de boete en iii) vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof wijst het verzoek van X om getuigen (werknemers en uitzendkrachten) op te roepen af, omdat, naast de verklaringen van de door X genoemde getuigen, het dossier nog meer verklaringen van gelijke strekking van andere personen die voor X hebben gewerkt bevat waaruit eenzelfde beeld naar voren komt over overwerk en contante betalingen. Er is daarom geen reden geen aanleiding voor bewijsuitsluiting van de door de inspecteur ingebrachte verklaringen. Met het afwijzen van het verzoek om getuigen op te roepen wordt het recht op een eerlijk proces naar het oordeel van het hof niet geschonden. Verder oordeelt het hof dat de inspecteur, ondanks het ontbreken van een onherroepelijke informatiebeschikking, het bewijs heeft geleverd dat X in 2015 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag 2025 berust op een redelijk schatting. X heeft in reactie daarop niet overtuigend aangetoond dat de navorderingsaanslag te hoog is opgelegd. De naheffingsaanslag 2015 is daarom terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. De vergrijpboete is ook terecht opgelegd, omdat X willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er te weinig belasting zou worden afgedragen, waardoor er sprake is van opzet. Van een pleitbaar standpunt van X is geen sprake. De vergrijpboete wordt door het hof wel gematigd: i) omdat de boetegrondslag met omkering en verzwaring van de bewijslast is komen vast te staan, ii) vanwege het tijdsverloop tussen het werkplekbezoek en de oplegging van de boete en iii) de overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep van X is gegrond, voor zover het de vergrijpboete betreft.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:33
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52
Wet op de loonbelasting 1964 26b
Wet op de loonbelasting 1964 12
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Loonbelasting
Editie: 26 februari
Informatiesoort: VN Vandaag