Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering voor de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2017 terecht heeft afgewezen.

X geeft in zijn aangiften IB/PVV 2014 tot en met 2017 lijfrente-uitkeringen aan. X verzoekt de inspecteur over deze jaren om ambtshalve vermindering. X stelt dat hij in het verleden niet alle lijfrentepremies heeft afgetrokken van zijn inkomen. De verzoeken zijn volgens X eind 2020 verstuurd. De inspecteur ontvangt deze verzoeken begin 2021. De inspecteur wijst de verzoeken af. In geschil is of dit terecht is.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur terecht alle verzoeken om ambtshalve vermindering heeft afgewezen. De inspecteur wijst de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 terecht af vanwege overschrijding van de daarvoor geldende vijfjaarstermijn. Gesteld noch gebleken is dat het voor X niet mogelijk was om deze verzoeken eerder en daarmee tijdig te doen. Voorts maakt X niet aannemelijk dat sprake is van een onbelast saldo, en daarmee evenmin dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Ook de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 blijven daarmee in stand. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 6 juli

27

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen