X stuurt op 24 december 2021 zeven brieven aan de inspecteur. In deze brieven verzoekt hij om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2014 en 2016. Als grond voor herziening voert X aan dat is gebleken dat Y BV niet inhoudingsplichtig is. De inspecteur wijst de verzoeken af. De hiertegen door X ingestelde bezwaren, verklaart de inspecteur ongegrond dan wel niet-ontvankelijk.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur de bezwaren van X terecht heeft afgewezen. Voor de jaren 2009, 2010 en 2011 overweegt de rechtbank dat de vijfjaarstermijn voor verzoeken om ambtshalve vermindering reeds geëindigd was. Het standpunt van X over het stuiten van deze termijn als gevolg van een eerdere bezwaarprocedure vindt geen steun in het recht. Voor de jaren 2012, 2013 en 2014 heeft X de inspecteur eveneens terecht geweigerd te beslissen om de verzoeken om ambtshalve vermindering. X heeft geen belang bij gegrondverklaring van het beroep enkel omdat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor het jaar 2016 vangt X ook bot. Tegen het oordeel van de inspecteur dat X geen te verrekenen persoonsgebonden aftrek meer heeft voor dat belastingjaar, heeft X niks inhoudelijks aangevoerd. De beroepen zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Algemene wet bestuursrecht 7:1
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26
Algemene wet inzake rijksbelastingen 65
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 28 september
Informatiesoort: VN Vandaag