X, een voetbalvereniging, exploiteert tevens een kantine en verricht leveringen en diensten van bijkomstige aard ter verkrijging van financiële steun. X heeft de inspecteur op 7 maart 2011 verzocht om met ingang van 1 juli 2008 aangemerkt te worden als belastingplichtige voor de omzetbelasting. De inspecteur heeft aangiftebiljetten omzetbelasting uitgereikt over de jaren 2008, 2009 en 2010. Op deze biljetten is vermeld dat zij uiterlijk 30 april 2011 moeten zijn ingediend. De inspecteur ontvangt de aangiften op 10 mei 2011. Deze aangiften strekken tot teruggaaf van omzetbelasting. Bij beschikkingen worden de verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting over de tijdvakken 2008, 2009 en 2010 vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve komt de inspecteur gedeeltelijk aan de verzoeken tegemoet. In de bezwaarfase handhaaft de inspecteur de beschikkingen. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. Volgens Hof Amsterdam moet bij de beantwoording van de vraag of een aangifte tijdig is ingediend, de zogenoemde ontvangsttheorie worden gehanteerd en niet (naar analogie) de (gemitigeerde) verzendtheorie die geldt voor per post verzonden bezwaar- of beroepschriften. Dit houdt in dat een aangifte tijdig is ingediend, indien deze voor het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen. De inspecteur stelt, met verwijzing naar de op de aangiften geplaatste ontvangststempels, dat deze zijn ontvangen op 10 mei 2011. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aangiften voor 10 mei 2011, laat staan voor 1 mei 2011, door de inspecteur zijn ontvangen. De aangiften c.q. teruggaafverzoeken zijn niet-tijdig ingediend en deze zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 19