X verkrijgt op 15 april 2019 twee panden. Het betreft een appartementengebouw en een voormalig verzorgingshuis. Het verzorgingshuis bestond bij verkrijging uit 170 kamers, waarvan op dat moment 110 kamers werden verhuurd aan B en 60 kamers leegstonden. Een afgescheiden deel van het verzorgingshuis was bij de verkrijging in gebruik als particulier verpleeghuis voor mensen met dementie. Er was één centrale ingang voor het verzorgingshuis. Op de begane grond bevonden zich een spoelkeuken, een restaurant en ontmoetingsruimten. De kamers in het verzorgingshuis hadden geen eigen adres en deurslot en beschikten niet over (volwaardige) keukenvoorzieningen. In geschil is of ter zake van de verkrijging van het verzorgingshuis overdrachtsbelasting naar het tarief van 2% of 6% is verschuldigd. De verschuldigde overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van het appartementengebouw (naar het tarief van 2%) is niet in geschil.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat het verzorgingshuis, inclusief het verpleeghuis, bij de verkrijging naar zijn aard niet bestemd is tot bewoning. Uit de memorie van toelichting volgt dat zowel verpleeg- als verzorgingsinstellingen niet als woning kunnen worden aangemerkt in het kader van de overdrachtsbelasting. Het hof voegt hieraan toe dat uit de kenmerken van het ‘verpleeghuis’ eveneens blijkt dat het niet bestemd was om te dienen als woning. Zo beschikten de kamers in het verpleeghuis niet over een volwaardige kookgelegenheid en waren de kamers in het verpleeghuis niet afsluitbaar. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Het hof ziet geen aanleiding tot een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 14
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Editie: 23 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag