X drijft in 2023 een onderneming en is ondernemer voor de omzetbelasting. Op 31 maart 2023 informeert de inspecteur X over de aangifteplicht voor de omzetbelasting over de tijdvakken in 2023, met vermelding van mogelijke boetes bij niet of te late aangifte. X dient geen aangifte omzetbelasting in over het tijdvak 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2023. De inspecteur legt een naheffingsaanslag omzetbelasting op van € 250, een boete van € 50 voor het niet betalen van omzetbelasting en een boete van € 68 voor het niet doen van aangifte. Na bezwaar vermindert de inspecteur de verschuldigde omzetbelasting tot nihil en vernietigt de boete voor het niet betalen van omzetbelasting, maar handhaaft de boete voor het niet doen van aangifte. X voert aan dat zij in het betreffende tijdvak meedeed aan de KOR en dat zij daardoor niet verplicht was om aangifte omzetbelasting te doen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de boete terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. De inspecteur maakt aannemelijk dat X niet meedeed aan de KOR en er aangifteplicht bestond. De KOR wordt uitsluitend naar aanleiding van een verzoek van een belastingplichtige daartoe toegepast en de inspecteur stelt dat er bij de Belastingdienst geen verzoek van X bekend is. De rechtbank overweegt dat de verzuimboete als prikkel dient om aan aangifteverplichtingen te voldoen en onafhankelijk is van de hoogte van de verschuldigde belasting. X voert geen feiten en omstandigheden aan waaruit volgt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank acht de boete passend en geboden. Het beroep is ongegrond en de boete blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 25
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 18 februari
Informatiesoort: VN Vandaag