Aan belanghebbende, X, wordt een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd vanwege het niet betalen van de verschuldigde belasting. Tegelijkertijd legt de inspecteur een boete op. In geschil is of die boete terecht is.
Hof Den Haag (MK I, 10 januari 2017, BK-16/00310, V-N Vandaag 2017/354) oordeelt dat de inspecteur X terecht een verzuimboete heeft opgelegd voor het niet tijdig betalen van de motorrijtuigenbelasting. Het hof stelt voorop dat X zelf verantwoordelijk is voor de tijdige betaling en hij de motorrijtuigenbelasting uit eigen beweging moet voldoen. Het voorgaande neemt niet weg dat de Belastingdienst een rekening pleegt te versturen (paragraaf 33 BBBB) voor betaling van de motorrijtuigenbelasting. X stelt dat hij deze rekening nooit heeft ontvangen, maar het hof acht dit niet aannemelijk. De vraag of X vertrouwen kan ontlenen aan paragraaf 33 BBBB, in welk geval de boete zou komen te vervallen, hoeft daarom geen beantwoording meer. De inspecteur heef laten weten dat de boete moet worden verminderd van € 158 tot € 52 gelet op het Besluit van 1 september 2016, V-N 2016/46.17.18). Partijen zijn het er voorts over eens dat X een bezwaarkostenvergoeding van € 246 toekomt vanwege schending van de hoorplicht in de bezwaarfase.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Verzuim- en vergrijpboetes: Een kwestie van verschil
Wetsartikelen:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 15
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
Algemene wet inzake rijksbelastingen 19