Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X materieel is beloond voor het verrichten van werkzaamheden. Dat X en C bv geen arbeidsbeloning zijn overeengekomen is daarbij niet van belang.

Belanghebbende, X, is betrokken bij de werving van klanten voor een financieringsproduct van J Consultants Inc. uit de VS. X is sinds 1 januari 1990 procuratiehouder met volledige bevoegdheid van C bv. Y, de vrouw van X, verkoopt haar aandelen C bv in 1993 aan een Liechtensteinse stichting (D). X ontvangt, via D, fees van J voor zijn werkzaamheden. Naar aanleiding van een FIOD-onderzoek legt de inspecteur IB-(navorderings)aanslagen op over de jaren 1998-2001. De inspecteur merkt de door J Inc. naar D overgeboekte bedragen aan als inkomsten uit andere arbeid van X. Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door D van J Inc. ontvangen fees via C bv aan X toekomen. Het hof overweegt hierbij dat de door C bv genoten provisies uiteindelijk aan X toekomen, omdat hij als agent van J Inc. de arbeid heeft verricht. Hieraan doet volgens het hof niet af dat C bv en X geen afspraken hebben gemaakt over een arbeidsbeloning. De inspecteur heeft terecht nagevorderd. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de provisies door X zijn genoten onbegrijpelijk is. De Hoge Raad acht hierbij van belang dat het hof heeft vastgesteld dat X voor zijn werkzaamheden als procuratiehouder geen arbeidsbeloning heeft ontvangen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X en C bv weliswaar geen arbeidsbeloning zijn overeengekomen voor de werkzaamheden die X voor J verricht, maar dat X materieel wel is beloond voor het verrichten van deze werkzaamheden. Het hof stelt daarbij vast dat X feitelijk de werkzaamheden heeft verricht waarvoor J de commissies aan D heeft betaald, en die via C bv bij X zijn terecht gekomen. Verder wijst het hof er op dat X, in verband met een faillissement in de jaren '80, niet rechtstreeks inkomsten wilde genieten, en dat daarom een betalingsstroom op gang is gebracht van J naar D en van D naar Y en C bv. Verder is het hof van mening dat X, door aan J op te dragen de betaling niet aan C bv, maar aan D te verrichten, ook daadwerkelijk over de beloning heeft beschikt. De IB-(navorderings)aanslagen blijven in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 3 juni

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen