Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de gemeente Rotterdam geen onzorgvuldigheid kan worden verweten bij het verzenden van de naheffingsaanslagen. Er is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Aan X zijn in Rotterdam 7 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. De heffingsambtenaar heeft op grond van zijn coulancebeleid twee naheffingsaanslagen vernietigd. X stelt in hoger beroep dat zijn auto destijds abusievelijk niet als actief stond gekoppeld aan de parkeervergunning. X vraagt om matiging op grond van het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb.

Rechtbank Rotterdam oordeelt dat het beroep ongegrond is. Het tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en de toezending van de naheffing is niet zodanig dat de heffingsambtenaar op dit punt onzorgvuldigheid kan worden verweten. De rechtbank acht voorstelbaar, dat het opleggen van een reeks van naheffingsaanslagen met één oorzaak leidt tot een zo groot totaalbedrag dat niet langer kan worden volgehouden dat de wetgever daar het oog op kan hebben gehad bij de toedeling van de bevoegdheid om de naheffingsaanslag op te leggen (Hof Amsterdam 22 december 2022, nr. 21/01746, V-N 2023-17.15). Met de onderhavige naheffingen is naar het oordeel van de rechtbank die grens niet bereikt. De rechtbank kan de naheffingsaanslagen niet (verdergaand) toetsen aan de evenredigheid. Dat zou neerkomen op een beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van wetgeving (zie Hof Den Haag 14 september 2022, nr. 22/00259, V-N Vandaag 2023/15).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 3:4

Gemeentewet 234

Instantie: Rechtbank Rotterdam

Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 11 december

Informatiesoort: VN Vandaag

275

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen