Belanghebbende, X, is een voetbalclub uit de Eredivisie. In 2012 betaalt zij aan 33 medewerkers een loon van meer dan € 150.000. De inspecteur legt aan X een naheffingsaanslag loonheffingen op van ruim € 2 miljoen in verband met crisisheffing. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de crisisheffing bij X niet leidt tot een verboden individuele en buitensporige last.
Hof ’s-Hertogenbosch (MK I, 27 juli 2017, 16/03794, V-N 2017/50.1.2) verklaart het hoger beroep van voetbalclub X tegen de crisisheffing ongegrond. Het enkele feit dat sprake is van een in absolute zin hoog belastingbedrag aan crisisheffing, is niet voldoende om een individuele en buitensporige last aan te nemen. In relatieve zin is het bedrag niet dermate hoog dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Het feit dat X met relatief veel veelverdieners harder door de crisisheffing wordt geraakt dan andere werkgevers, is inherent aan de vormgeving van de crisisheffing, waarvoor de wetgever gekozen heeft. Een causaal verband tussen de crisisheffing en aanpassingen in de bedrijfsvoering van X is niet vast komen te staan.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd