De heer X (erflater) overlijdt in 2004. Volgens de inspecteur zijn X en zijn echtgenote, belanghebbende, rekeninghouders van Van Lanschot in Luxemburg. Naar aanleiding van een vragenbrief stelt de echtgenote echter van niks te weten. Eind 2007 wordt de eerste navorderingsaanslag opgelegd. In november 2008 volgt een tweede reeks aanslagen. Een deel daarvan is met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegd. In geschil is of de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld. Niet in geschil is dat de voortvarendheidsperiode begint op 18 februari 2005, zijnde de dag waarop het renseignement van België werd ontvangen. Rechtbank Zeeland-West Brabant handhaaft de aanslagen. De erven X (belanghebbenden) krijgen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wel een immateriële schadevergoeding van € 1000. De erven X gaan in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 11 september 2015, 14/00730 tot en met 14/00735,V-N 2015/59.1.1) oordeelt dat in de onderzoeksfase, alsmede de aansluitende besluit- en inrichtingsfase en de projectfase voldoende voortvarend is gehandeld (zie HR 1 mei 2015, nr. 14/02874, V-N 2015/23.4). Er is bij het project Bank Zonder Naam sprake geweest van een continu proces zonder een vertraging van meer dan zes maanden. Na het sturen van de eerste vragenbrief heeft de inspecteur zelf ook voortvarend genoeg gehandeld. Thans is niet langer in geschil dat X en zijn echtgenote houders waren van een bankrekening bij Van Lanschot. Vanwege het niet verstrekken van inlichtingen wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De schatting dat het tegoed jaarlijks met 23,5% is gestegen is redelijk, ook al bestond het tegoed op bepaalde momenten voor 80% uit obligaties en de rest uit 'investment funds'. Het beroep van de erven X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 6