X heeft met toepassing van de (oude) stamrechtvrijstelling een ontslagvergoeding aangewend voor een stamrecht bij zijn eigen bv. In 2014 koopt hij het stamrecht af met toepassing van het overgangsrecht bij de afschaffing van de stamrechtvrijstelling. Hierdoor wordt geen revisierente in rekening gebracht en is 80% van de afkoopsom belast. De netto-afkoopsom wordt (bijna geheel) verrekend met een rekening-courantschuld van X aan zijn bv. De af te dragen loonheffing betaalt X uit privémiddelen en boekt dit als vordering op de bv in rekening-courant. Vervolgens wordt de BV geliquideerd en wenst X zijn restant-vordering op de bv als TBS-verlies in aanmerking te nemen. In feitelijke instantie wordt vastgesteld dat er geen sprake is van een vordering, maar van informeel kapitaal. Dat blijft in cassatie onbestreden. X klaagt in cassatie dat een deel van de afkoopsom niet is genoten en toch belast. A-G Niessen is van mening dat de algemene criteria voor het tijdstip van genieten in casu zinledig zijn omdat de wet voorschrijft dat de afkoop bij fictie is belast op het onmiddellijk aan de afkoop voorafgaande tijdstip. Daarvoor is tevens niet van belang – voor de waardering van het stamrecht - of de BV over voldoende liquide middelen beschikt om daadwerkelijktot dat bedarg uitkeringen te doen.
De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep van X.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 39f
Wet op de loonbelasting 1964 19b lid 8
Wet inkomstenbelasting 2001 4.47
Wet inkomstenbelasting 2001 3.95
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 20 december