Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de stelling van X, dat bij de ruziesplitsing - als het om twee objectieve ondernemingen zou gaan - een nieuwe vijfjaars-bezitstermijn ex art. 35b SW is gaan lopen voor de uitbreiding van A’s subjectieve gerechtigdheid in de onderneming’ horen’, onjuist is.

A, de moeder van belanghebbende, X, houdt de aandelen in E bv die 49% van de aandelen houdt in D bv. De overige aandelen in D bv zijn, via F bv, in handen van een neef van X. D bv bezit de aandelen in diverse vennootschappen die hoor- en optiekcentra exploiteren. In 2011 volgt een ruziesplitsing, waarbij de optiekcentra worden ondergebracht bij D1 bv en de hoorcentra bij D2 bv. Hierbij wordt E bv houder van de aandelen D2 bv en F bv houder van de aandelen D1 bv. In 2013 schenkt A de aandelen B bv aan X. B bv houdt op dat moment de aandelen in D2 bv. Ter zake van deze schenking wordt een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). De inspecteur verleent de vrijstelling voor 49%. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep van X ongegrond. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X recht heeft op toepassing van de BOR voor het volledige belang in de onderneming. De Hoge Raad oordeelt dat per onderneming moet worden beoordeeld of A aan de indirecte bezitseis voldoet. Het hof had de stelling van de inspecteur, dat de dochtermaatschappijen van D bv voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven, moeten beoordelen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X uiteindelijk de objectieve onderneming ‘horen’ heeft voortgezet en dat in dat kader de belangen bij de overige ondernemingen van D bv zijn uitgeruild. X maakt met hetgeen hij aanvoert niet aannemelijk dat sprake is van één centrale leiding. De aanslag is correct. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. X gaat in cassatie.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de stelling van X, dat bij de ruziesplitsing - als het om twee objectieve ondernemingen zou gaan - een nieuwe vijfjaars-bezitstermijn ex art. 35b SW is gaan lopen voor de uitbreiding van A’s subjectieve gerechtigdheid (van 49% naar 100%) in de onderneming’ horen’, onjuist is. Volgens de A-G is de uitleg van het hof juist. Ook de stelling van X, dat toch aan de vijfjaars-bezitstermijn wordt voldaan, is volgens de A-G onjuist. X stelt daarbij dat, als de ondernemingen ‘horen’ en ‘zien’ als twee objectieve ondernemingen moeten worden beschouwd, de bezitsperioden van A van vóór en na de ruziesplitsing bij elkaar geteld moeten worden (art. 9 lid 2 Uitv. reg. schenk- en erfbelasting). Volgens de A-G had de Hoge Raad de zaak dan wel zelf af kunnen doen, omdat dan niet relevant zou zijn hoeveel objectieve ondernemingen er waren ten tijde van de ruziesplitsing. Er zou dan hoe dan ook voldaan zijn geweest aan de bezitseis. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van X ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35d

Successiewet 1956 35c

Successiewet 1956 35b

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Editie: 11 november

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

21

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen