X is bedrijfsleider met volmachten bij X bv en Y bv. X bv wordt op 25 september 2015 failliet verklaard. Uit onderzoek van de FIOD naar het vervoer van olieproducten vanuit België naar Nederland over de periode april 2015 tot en met april 2016 blijkt dat X smeerolie inkoopt op naam van X bv en Y bv en doorverkoopt aan Z bv als veraccijnsde gasolie zonder de accijns af te dragen. Aan X wordt in 2020 een naheffingsaanslag accijns 2015 opgelegd. X stelt dat hij niet bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen betrokken is. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur voldoende aannemelijk maakt dat X accijnsgoederen voorhanden heeft gehad. X heeft in naam van X bv en Y bv gehandeld en er zijn betalingen voor de doorverkoop aan Z bv op zijn privérekening gestort. Deze feiten en omstandigheden tonen aan dat X betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd, het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Accijns en verbruiksbelastingen
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 20 januari