X exploiteert een uitzendbureau. In 2017 beëindigt zij haar eigenrisicodragerschap voor de Ziektewet. Voor 2017 en 2018 betekent dit dat het premiepercentage ZW terugkerende werkgever op X van toepassing is. Bij het opleggen van de oorspronkelijke beschikking Whk 2018 houdt de inspecteur ten onrechte geen rekening met het premiepercentage ZW terugkerende werkgever. De inspecteur legt herzieningsbeschikkingen op. Volgens X zijn deze ten onrechte afgegeven omdat de door de inspecteur gemaakte fout niet aan haar kan worden toegerekend en haar niet redelijkerwijs kenbaar kon zijn.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat sprake is van een redelijkerwijs kenbare fout bij het afgeven van de oorspronkelijke beschikking Whk 2018. Het had X, gelet op de feiten en omstandigheden, redelijkerwijs kenbaar kunnen zijn dat de oorspronkelijke beschikking Whk foutief was afgegeven. Dat het bureau dat X had ingeschakeld om zijn beschikkingen te controleren de fout ook niet had erkend, doet niet aan dat oordeel af. Het standpunt van X dat voor het kenbaarheidsvereiste moet worden aangesloten bij de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van art. 16 lid 2 sub c AWR maakt dit niet anders. Art. 16 lid 2 sub c AWR ziet namelijk uitsluitend op aanslagbelastingen en niet op aangiftebelastingen. Het beroep van X op het evenredigheidsbeginsel slaagt ook niet. De inspecteur heeft terecht herzieningsbeschikkingen Whk afgegeven. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Premieheffing
Editie: 1 december
Informatiesoort: VN Vandaag