Belanghebbende, X, woont sinds 1 januari 2009 in Nederland. Hij werkt voor het Belgische Z nv. Z nv heeft een vi in Nederland. X verricht zijn werkzaamheden zowel in België als in Nederland. De inspecteur honoreert het verzoek van X en Z nv om toepassing van de 30%-regeling. X verzoekt in zijn IB-aangifte 2009 om de teruggaaf op grond van de algemene compensatieregeling vast te stellen op € 30.311. De inspecteur stelt de teruggaaf, uiteindelijk, vast op € 5424. X stelt dat voor de berekening van de algemene compensatie het Belgische loon bepaald moet worden met toepassing van de 30%-regeling.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat voor de berekening van de algemene compensatie bij het vaststellen van het Belgische loon geen rekening hoeft te worden gehouden met toepassing van de 30%-regeling. De rechtbank acht daarbij van belang dat X met Z nv voor de in België te werken dagen geen vergoeding van extraterritoriale kosten afzonderlijk van het loon is overeengekomen. Vervolgens wijst de rechtbank er op dat, uitgaande van de fictie dat het Belgische loon geheel uit Nederland afkomstig zou zijn, een administratieve splitsing van dat loon in een deel loon en een deel onbelaste vergoeding niet mogelijk is. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat de 30%-regeling niet kan worden toegepast als geen vergoeding van extraterritoriale kosten is overeengekomen. Volgens de Hoge Raad is er dan geen plaats voor een (administratieve) splitsing van het loon van een werknemer in een deel loon en een deel dat de vergoeding vormt voor extraterritoriale kosten. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 15a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 februari