Op 1 november 2010 komt de moeder van X te overlijden. Tot haar nalatenschap behoort haar woning waaraan per waardepeildatum 1 januari 2009 een WOZ-waarde was toegekend van € 395.000. De erfgenamen (waaronder X) hebben de woning op 17 februari 2011 verkocht voor € 348.000. Bij het vaststellen van de aanslag erfbelasting heeft de inspecteur de woning in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde van € 395.000. In geschil is of de woning ten tijde van de erfrechtelijke verkrijging als woning in gebruik was en de waarde van de woning.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat het waarderingsvoorschrift van art. 21 lid 5 SW 1956 (WOZ-waarde) ook geldt voor een woning die ten tijde van de verkrijging leeg en te koop staat. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat een onroerende zaak in gebruik is als woning als deze wordt bewoond of naar aard en bestemming als woning dient. Art. 21 lid 5 SW 1956 is volgens de rechtbank aan te merken als een lex specialis van het eerste lid. De woning moet daarom in aanmerking worden genomen naar de WOZ-waarde en niet naar de werkelijke waarde ten tijde van de verkrijging. Aangaande het ontbreken van tegenbewijsregeling wijst de rechtbank op art. 11 van de Wet algemene bepalingen en aangaande het beroep van X op het recht van eigendom volgens art. 1 van het Eerste protocol van het EVRM op de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage
Editie: 24 januari