Belanghebbende, X, is eigenaar van een woonboot. De heffingsambtenaar van de gemeente legt aan X diverse aanslagen binnenhavengeld op vanwege het gebruik van het havengebied bestaande uit het innemen van een ligplaats. X is het niet eens met deze aanslagen. Hij ageert met name tegen de hoogte van de tarieven. De aanslagen (€ 180 per kwartaal) staan in schril contrast tot het bedrag dat X in het verleden betaalde aan de Domeinen voor de huur van de ligplaats (circa € 60 per jaar). Ook betoogt X dat de gemeente niet het beheer heeft op het gehele wateroppervlak waarin de woonboot ligt, zodat heffing van binnenhavengelden niet legitiem is.
De Hoge Raad oordeelt dat voor de heffing van binnenhavengelden door de gemeente het geen vereiste is dat de gemeente het wateroppervlak in beheer of onderhoud heeft. De gemeente mag op grond van art. 229 lid 1 letter a Gemeentewet namelijk rechten heffen ter zake van het gebruik van gemeentebezittingen, ongeacht of die bezittingen bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn. Het verwijzingshof zal derhalve ook zonodig moeten onderzoeken of de heffingsambtenaar zich terecht op het standpunt stelt dat de gemeente eigenaar is van (de ondergrond) van het water waar de woonboot van X ligt. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het hof het beroep van X op het winstverbod van art. 229b Gemeentewet terecht heeft verworpen. De grieven van X gericht tegen de hoogte van de tarieven falen eveneens (art. 81 Wet RO).
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 april