Belanghebbende, X, is het niet eens met een aanslag afvalstoffenheffing van de gemeente Rotterdam.
Hof Den Haag oordeelt dat de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen over de wijze waarop de gemeente het beheer van huishoudelijke afvalstoffen heeft ingericht. Bij de toetsing aan de opbrengstnorm moet de belastingrechter uitgaan van de werkelijke of geraamde kosten en niet van de kosten die de gemeente zou hebben gemaakt of geraamd indien zij het beheer van deze stoffen op een andere, goedkopere wijze had ingericht. Het hof oordeelt verder dat de heffingsambtenaar binnen de grenzen van de verordening gebruik maakt van een objectieve maatstaf die in voldoende mate in relatie staat tot het belastbare feit. Van een onredelijke of willekeurige heffing is derhalve geen sprake. Dat de gehanteerde heffingsmaatstaf er toe leidt dat van X meer afvalstoffenheffing wordt geheven dan van inwoners van andere gemeenten in Nederland doet hieraan niet af. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft verklaard dat de gehele opbrengst van de afvalstoffenheffing wordt aangewend om de kosten van het inzamelen en verwerken van het huishoudelijke afval te dekken en dat de praktijk uitwijst dat niet alle kosten met de opbrengst kunnen worden gedekt. Dat de gemeente het gft-afval niet afzonderlijk inzamelt, heeft geen gevolgen voor de afvalstoffenheffing. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 28 oktober