De Hoge Raad oordeelt dat partijen onderling de rangorde kunnen bepalen van pandrechten die zij vestigen. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de regeling die geldt voor hypotheken en vindt dat rangwijziging ook ten aanzien van het recht van pand mogelijk is.

X Holding bv houdt de aandelen in Y Beheer bv, die weer de aandelen houdt in Z Recycling bv (de werkmaatschappij). Z bv heeft ten behoeve van ABN Amro Commercial Finance nv een eerste (stil) pandrecht gevestigd op al haar vorderingen op derden. Op 31 december 2010 worden binnen de groep onderlinge leningen en kredieten in rekening-courant vastgelegd en worden zekerheden verstrekt. Sinds 28 januari 2014 verkeren Y Beheer bv en Z bv in staat van faillissement. Begin 2014 komen de bank en X Holding bv overeen dat de bank de inning van de aan haar in eerste rang verpande vorderingen van Z bv ter hand neemt. Een eventueel surplus houdt de bank ter beschikking van X Holding bv, als tweede pandhouder. Na de betalingen aan de bank resteert een surplus van € 1,8 mln. In geschil is of alleen X Holding bv recht heeft op dit surplus of dat ook Y Beheer bv hier recht op heeft. Rechtbank Oost-Brabant en Hof 's-Hertogenbosch oordelen dat het pandrecht van X Holding bv in rang staat boven het pandrecht van Y Beheer bv. Het hof leidt dit onder andere af uit de akten van 31 december 2010. De curator gaat namens Y Beheer bv in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat partijen onderling de rangorde kunnen bepalen van pandrechten die zij vestigen. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de regeling die geldt voor hypotheken (art. 3:262 lid 1 BW) en merkt daarbij op dat een dergelijke regeling voor pandrechten niet uitdrukkelijk in de wet is neergelegd. Volgens de Hoge Raad past het echter in het stelsel van de wet en sluit het aan bij de in de wet geregelde gevallen om aan te nemen dat rangwijziging ook ten aanzien van het recht van pand mogelijk is. Het bepaalde in art. 3:262 BW leent zich ten aanzien hiervan voor analoge toepassing. Uit de akte betreffende rangwijziging (of uit een of meer afzonderlijke akten die in samenhang daarmee moeten worden gelezen) dient wel te blijken dat de gerechtigden tot de pandrechten die door de rangwijziging in rang worden verlaagd daarin toestemmen. Deze toestemming kan op ieder moment vormvrij geschieden. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van Y bv.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 3 246

Burgerlijk Wetboek Boek 3 262

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)

Editie: 28 mei

24

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen