Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat bij het bepalen van de technische afschrijving bij de WOZ-waardering moet worden uitgegaan van de functionele levensduur van een onroerende zaak en niet van de bouwkundige levensduur.

X is eigenaar van een verzorgingshuis dat deels in 1971 en deels in 1992 is gebouwd. In geschil is de WOZ-waarde 2018.

Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat bij het bepalen van de technische afschrijving bij de WOZ-waardering moet worden uitgegaan van de functionele levensduur van een onroerende zaak en niet van de bouwkundige levensduur. Functionele levensduur moet worden bepaald op de periode dat de onroerende zaak nog gebruikt kan worden in overeenstemming met zijn aard en de bestemming die de eigenaar daaraan heeft gegeven. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde levensduur juist. Verder heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de verschillende objectonderdelen na afloop van de functionele levensduur nog voor een ander doel dan een verzorgingshuis kunnen worden aangewend, zodat hij terecht restwaarden van 30%, 25% en 17% heeft gehanteerd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Midden-Nederland

Editie: 8 november

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen