Belanghebbende, X vof, exploiteert een apotheek. Samen met vijf huisartsen zetelt X vof in een gezondheidscentrum dat zij en de huisartsen elk voor een deel huren. Het pand is casco door de verhuurder opgeleverd. X vof bekostigt de volledige inrichting van het pand. Alle facturen zijn aan haar gericht. In geschil is of X vof terecht alle voorbelasting heeft afgetrokken. Rechtbank Den Haag stelt X vof in het gelijk. Volgens Hof Den Haag waren de huisartsen echter ook partij bij de inrichting. Tussen hen en de dienstverrichters hebben rechtsbetrekkingen bestaan, aangezien de huisartsen ook deel namen aan het overleg over de inrichting. Zelfs al zou X vof de afnemer van het geheel van de prestaties zijn, dan nog zou aftrek deels bij haar ook zijn uitgesloten omdat sprake zou zijn van een relatiegeschenk of andere gift in de zin van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) 1968. X vof gaat in cassatie. Volgens de Hoge Raad (1 mei 2015, nr. 13/06113, V-N 2015/23.18) kan X vof de voorbelasting aftrekken ook al hebben anderen belang of zijn gebaat bij de afgenomen diensten. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat X vof de kosten voor haar rekening heeft genomen ter bevordering van haar omzet en met het oog op de afname door derden (patiënten van de huisartsen) van haar producten. Er is dus geen sprake van relatiegeschenken. Volgt verwijzing.
Hof Amsterdam oordeelt dat het wezenlijke doel van X vof niet was gericht op het behalen van een belastingvoordeel en voorts dat de onderhavige aftrek - nu haar prestaties zijn belast met btw - niet strijdig is met doel en strekking van de Wet OB 1968. Van misbruik van recht is dus geen sprake. De inspecteur slaagt niet in het bewijs dat de dienstverleners (ook) rechtsbetrekkingen met de huisartsen zijn aangegaan. Daartoe is onvoldoende dat er overleg met de huisartsen heeft plaatsgevonden en dat de werkzaamheden overeenkomstig hun wensen zijn uitgevoerd. X vof heeft de onderhavige kosten namelijk voor haar rekening genomen ter bevordering van haar (met btw belaste) omzet en met het oog op de afname van haar producten door derden. De kosten kwalificeren voor haar dus als algemene ondernemingskosten. Als X vof de kosten niet voor haar rekening zou hebben genomen, dan zouden de huisartsen niet zouden zijn verhuisd naar het gezondheidscentrum. De omstandigheid dat patiënten door de huisartsen wellicht vrijblijvend zijn gewezen op de mogelijkheid om hun medicijnen ‘om de hoek’, bij X vof af te halen, is onvoldoende om dit als een – door X vof afdwingbare- in natura verleende dienst te kunnen aanmerken. Het hoger beroep van de inspecteur is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15