Het kabinet ziet de voorgestelde Wet werkelijk rendement box 3 alles afwegende als beste optie. Dit staat in een eerste reactie van staatssecretaris Van Oostenbruggen van Financiën op het advies van de Raad van State.
Op 14 juni 2024 is het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 aangeboden voor advies aan de Raad van State (V-N 2024/31.9). Met het voorgestelde stelsel wordt naar het oordeel van het kabinet de juiste balans gevonden tussen de wens van de Kamer om te belasten op basis van werkelijk rendement, doenvermogen, uitvoerbaarheid en toekomstbestendigheid in aanloop naar een mogelijke stelselherziening. De Raad van State doet een aantal suggesties voor alternatieve denkrichtingen voor het box 3-stelsel: een forfaitaire heffing met tegenbewijsregeling, volledige vermogenswinstbelasting en een vermogensbelasting. De genoemde alternatieven bieden volgens de bewindsman geen betere balans in de verschillende, onvermijdelijke dilemma’s.
In de vormgeving van het voorstel streeft het kabinet ernaar om zoveel mogelijk gegevens vooraf te blijven invullen in de aangifte voor box 3. De Belastingdienst beschikt in het nieuwe voorgestelde stelsel niet over alle gegevens die voor de belastingheffing en vermogensvaststelling relevant zijn én die de werkelijkheid bij de individuele belastingplichtige weergeven. Op circa 1,6 miljoen aangiften inkomstenbelasting in box 3 moet een nieuwe handhavingsstrategie ontwikkeld worden. Door de toenemende vraag voor zowel dienstverlening als benodigd toezicht in het nieuwe stelsel verwacht de Belastingdienst een wervingsopgave van ruim 900 fte. Van Oostenbruggen verwacht dat inwerkingtreding van de Wet werkelijk rendement box 3 per 1 januari 2028 mogelijk is als het wetsvoorstel uiterlijk op 15 maart 2026 wordt aangenomen door de Tweede Kamer.
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscale wetsvoorstellen
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 27 januari
Informatiesoort: VN Vandaag