Advocaat-generaal Wattel concludeert, uiteindelijk, dat het voorvoegingsverlies verrekenbaar is. Art. 5 lid 4 BFE merkt namelijk voor de toepassing van art. 15ae lid 1 Wet VPB 1969 de aan C bv toe te rekenen winst van de f.e. aan als winst van X bv.

A bv is de moedermaatschappij van een f.e. binnen het Q-concern. Belanghebbende, X bv, neemt het Q-concern over en wordt als moedermaatschappij gevoegd in een f.e. met verschillende maatschappijen van het Y-concern. Het Q-concern leidt verlies terwijl het Y-concern winst maakt. Vanaf 2014 vindt een herstructurering plaats. Hierbij worden A bv en haar al gevoegde dochtermaatschappij B bv gevoegd in de f.e. van X bv. Vervolgens wordt C bv opgericht door X bv en gevoegd in de f.e. en worden de aandelen C bv geleverd aan A bv. Bij de juridische fusie binnen de f.e. die daar op volgt, is C bv de verkrijgende vennootschap en B bv de verdwijnende vennootschap. Hierbij wordt verzocht om de f.e. ten aanzien van B bv 3 niet te verbreken. In haar VPB-aangiften 2015 en 2016 verzoekt X bv om de winsten te verrekenen met het voorvoegingsverlies uit 2010. Zij beroept zich daarbij op art. 15ae Wet VPB 1969, art. 15ah Wet VPB 1969, art. 5 lid 4 art. Besluit fiscale eenheid 2003 en art. 18 BFE en de grammaticale uitleg van deze artikelen. Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv de winsten uit 2015 en 2016 kan verrekenen met haar voorvoegingsverlies uit 2010. De bepalingen waar X bv zich op beroept zijn zodanig uitvoerig, gedetailleerd en onvoorwaardelijk geformuleerd, dat X bv zich kan beroepen op een grammaticale uitleg van de artikelen. Na een grondige analyse en beoordeling van de van toepassing zijnde wetsbepalingen omtrent de verliesverrekening binnen een f.e. oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden, in lijn met de rechtbank, dat X bv de winsten uit 2015 en 2016 kan verrekenen met haar voorvoegingsverlies uit 2010. X bv beroept zich terecht op een grammaticale uitleg van de VPB-artikelen. Dat de opgezette structuur deel uitmaakt van een herstructurering met het uitsluitende oogmerk om voorvoegingsverliezen te verrekenen, is niet van belang. Ten aanzien van de afschrijving van goodwill is het gelijk aan de inspecteur. De in art. 15ah lid 2 Wet VPB 1969 neergelegde regel van fictieve winstsplitsing leidt namelijk tot een inbreuk op het uit het arrest van de Hoge Raad van 9 april 1952 (B. 9213), voortvloeiende systeem, waar X bv zich op beroept. X bv en de staatssecretaris gaan in cassatie.

Advocaat-generaal Wattel concludeert, uiteindelijk, dat het voorvoegingsverlies verrekenbaar is. Art. 5 lid 4 BFE merkt namelijk voor de toepassing van art. 15ae lid 1 Wet VPB 1969 de aan C bv toe te rekenen winst van de f.e. aan als winst van X bv. X bv beroept zich terecht op de grammaticale uitleg. Er is, gezien de zeer specifieke en technische materie, geen ruimte voor een rechtshistorisch/teleologisch/wetssystematische uitleg. Verder bepaalt art. 15ah lid 2 Wet VPB 1969 volgens de A-G dat C bv haar winst moet bepalen op basis van afschrijving van de van B bv overgenomen goodwill. De A-G adviseert de Hoge Raad om beide cassatieberoepen ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Besluit fiscale eenheid 2003 18

Besluit fiscale eenheid 2003 5

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15ah

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15ae

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 26 juni

142

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen