Belanghebbende, X bv, koopt eind 2006 de aandelen in D bv. Tot de activa behoort ook het erfpachtsrecht op een stuk grond. De grond is bestemd om door de erfpachter (D bv) te worden gebruikt voor de vestiging van een benzinestation. X bv is van mening dat er ten aanzien van dit recht sprake is van een erfpachtsrecht en het (afsplitsbare) recht om een benzinestation te vestigen. Volgens X bv moet dit laatste recht los worden gezien van het recht van erfpacht en is dit afgesplitste recht niet aan te merken als een onroerende zaak in de zin van art. 2 lid 1 WBR. Volgens X bv is er dan ook bij de verkrijging van de aandelen D bv ex art. 4 lid 1 onderdeel a WBR geen overdrachtsbelasting verschuldigd, omdat de onroerende zaken minder dan 70% uitmaken van de activa van D bv. De inspecteur is echter van mening dat het erfpachtsrecht een onroerende zaak is en dat er daarnaast geen sprake is van een afzonderlijk te waarderen recht om een benzinestation te mogen vestigen. Hij legt dan ook een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. Rechtbank Haarlem oordeelt dat geen sprake is van een afzonderlijk te waarderen recht om een brandstofverkooppunt te mogen vestigen. De inspecteur heeft dan ook terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
Hof Amsterdam oordeelt dat de waarde van het benzinestation volledig aan het erfpachtsrecht moet worden toegerekend. Het hof overweegt hierbij dat de erfpachtovereenkomst is gesloten onder de voorwaarde dat D bv de vereiste vergunning voor het oprichten en in gebruik nemen van een benzinestation zou verkrijgen. Volgens het hof is aan deze voorwaarde voldaan aangezien D bv het perceel feitelijk pacht. Hierdoor kan volgens het hof niet een deel van de waarde worden toegerekend aan een afzonderlijk recht. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 5 februari