Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in D bv en (indirect) 99% van de aandelen in T bv. In 2012 verkoopt D bv voor ruim € 3,2 mln enkele deelnemingen en activa. Van de koopsom wordt in 2012 € 750.000 betaald. Het restant zal in latere jaren worden voldaan, afhankelijk van de omzet. In 2013 en 2014 ontvangt X bv uiteindelijk nog ruim € 1,6 mln. In haar VPB-aangifte voor het jaar 2012 verantwoordt X bv alleen de opbrengst van € 750.000. De inspecteur corrigeert de aangifte met ruim € 1,6 mln. In geschil is of deze correctie terecht is. Verder is nog in geschil of X bv een voorziening van € 893.524 kan vormen. X bv is namelijk, als voormalig bestuurder, voor dat bedrag aansprakelijk gesteld in verband met onbetaalde pensioenbijdragen door, het inmiddels gefailleerde, T bv.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de vordering minder waard is dan € 1,6 mln. De rechtbank overweegt daarbij dat bij het bepalen van de verkoopprijs al rekening is gehouden met de effecten van de economische crisis. Eind 2012 waren er geen feiten en omstandigheden bekend op grond waarvan moest worden verwacht dat minder dan het bedrag van de correctie zou worden ontvangen. Volgens de rechtbank noopt het voorzichtigheidsbeginsel dan ook niet tot een lagere waardering van de vordering. De voorziening voor de aansprakelijkstelling mag X bv wel opvoeren. Volgens de rechtbank wordt namelijk voldaan aan de criteria van het Baksteen-arrest (Hoge Raad 26 augustus 1998, nr. 33 417) Er is een redelijke mate van zekerheid dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. De rechtbank vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 1 mei