In 2008 komt erflaatster te overlijden. Erfgenamen zijn haar twee zonen. Vóór haar overlijden heeft erflaatster een bedrag van € 313.974 verstrekt aan belanghebbende, haar zoon X. In geschil is de hoogte van de aanslag successierecht van X. Partijen verschillen onder meer van mening of en tot welk bedrag de geldverstrekking moet worden afgewaardeerd. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de geldverstrekking een lening is en geen schenking.
Hof 's-Gravenhage (MK I, 27 maart 2012, BK-11/00330, V-N 2012/47.2.3) oordeelt - in navolging van de rechtbank - dat de vordering uit hoofde van de geldlening voor het nominale bedrag van € 313.974 belast is met successierecht. Het hof stelt vast dat de helft van de vordering is tenietgegaan door het overlijden van de moeder. X heeft immers door zijn aandeel in de nalatenschap ter grootte van de helft van de vordering, een vordering op zichzelf gekregen. Reeds daarom kan deze helft niet worden afgewaardeerd. Voor een afwaardering van het andere deel is evenmin aanleiding omdat X het bedrag heeft doorgeleend aan een bv, en deze vennootschap ten tijde van de verkrijging activa hield die in waarde minimaal gelijk waren aan het vermogen. Verder was X zelf na de verkrijging van de erfenis voldoende solvabel als het gaat om het terugbetalen van het resterende deel van de geldlening. Wat betreft de waardering van de aandelenportefeuille heeft de rechtbank terecht beslist dat geen rekening kan worden gehouden met na het overlijden van erflaatster opgetreden waardedalingen. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 22 januari