A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. In 2009 neemt A deel in een onroerendgoedproject (de maatschap). A verstrekt daartoe een lening van € 500.000 aan de andere partijen binnen het project. Bv 1, de dochtermaatschappij van X bv, maakt dit bedrag over naar bv 2, een van de partijen die het project hebben geïnitieerd. A maakt vervolgens in 2009 nog € 95.000 over naar bv 2. A verkrijgt in 2011 een optie op de aandelen bv 2 en bv 1 maakt daartoe € 378.000 over naar bv 2. In 2012 maakt bv 1 nogmaals geld over naar bv 2. In haar VPB-aangifte 2015 waardeert X bv, die een fiscale eenheid vormt met bv 1, € 740.000 af in verband met waardeveranderingen van deze vorderingen. De inspecteur accepteert de afwaardering niet.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv in verband met de vorderingen niets ten laste van haar winst kan brengen. Bv 1 heeft namelijk geen vorderingen op bv 2 en de maatschap maar op A, haar dga, en deze vorderingen zijn volwaardig. De rechtbank overweegt daarbij dat dga A zowel de lening- als de optieovereenkomst in privé is aangegaan. De participatie in het onroerendgoedproject is in 2009 aangevangen met het verstrekken van een lening van € 500.000, waarna A in 2011 in het verlengde daarvan de optieovereenkomst heeft gesloten. Volgens de rechtbank hangen alle betalingen en verrekeningen samen met deze optieovereenkomst. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 7 mei