Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de afsluitvergoeding niet gezien kan worden als een tegenprestatie voor de vestiging van het opstalrecht, maar als een vergoeding voor het meewerken aan een overeenkomst. Voor de afsluitvergoeding kan geen HIR worden gevormd.
X en zijn broer drijven een akkerbouwbedrijf in maatschapsverband. TenneT vestigt een opstalrecht op grond die bij de maatschap in gebruik is, waarvoor de maatschap een afsluitvergoeding ontvangt. X vormt voor een bedrag van € 139.562, zijnde de helft van deze vergoeding minus een vrijgesteld deel wegens vermogensschade, een herinvesteringsreserve (HIR). De inspecteur stelt dat de vergoeding niet kwalificeert voor de vorming van een HIR, omdat er geen sprake is van een vervreemding van een bedrijfsmiddel. In geschil is of X voor de ontvangen afsluitvergoeding een HIR mag vormen.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de afsluitvergoeding niet gezien kan worden als een tegenprestatie voor de vestiging van het opstalrecht, maar als een vergoeding voor het meewerken aan een overeenkomst. De rechtbank verwijst hierbij naar de opstalrechtovereenkomst en de schade- en vergoedingengids van TenneT. Voor de afsluitvergoeding kan geen HIR worden gevormd. Het antwoord op de vraag of de vestiging van het opstalrecht kwalificeert als vervreemding in de zin van art. 3.54 van de Wet IB 2001 laat de rechtbank in het midden. Het beroep is ongegrond.
Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 20 maart
Informatiesoort: VN Vandaag