Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. A bv houdt de aandelen in Y bv en Z bv. Medio 2004 koopt X de aandelen in B bv, voor zichzelf of een nader te noemen meester. Y bv is de nader te noemen meester, maar B bv is hier niet van op de hoogte. Y bv verhuurt de onderneming van B bv aan Z bv. In 2009 ontstaat er onenigheid tussen X en B bv. B bv vordert € 427.099 van X. X vormt in verband met deze vordering in 2007 een voorziening. De inspecteur accepteert de voorziening niet en corrigeert de aangifte. In beroep stelt X dat hij een regresvordering op Y bv heeft en dat hij deze vordering wil afwaarderen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen voorziening kan vormen. Volgens de rechtbank is er namelijk geen reden om de vordering lager te waarden. De rechtbank wijst er hierbij op dat niet is gebleken dat Y bv de regresvordering niet zou kunnen of willen betalen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X geen voorziening kan vormen. Volgens het hof maakt X namelijk niet aannemelijk dat hij in de toekomst een uitgave zal moeten doen. Het hof hecht daarbij belang aan de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van Y bv. Verder wijst het hof op de in de koopovereenkomst opgenomen borgstelling van A bv. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 22 april