A-G Wattel is van mening dat de IB-kwalificatie van de dga als 'groot koopman' niet doorwerkt in de VPB-sfeer. Er volgt niet uit dat de heer A als de beleidsbepaler van X BV economisch eigenaar zou zijn van de onderneming en vermogensbestanddelen van X BV.

De heer A koopt samen met de heer B bijna failliete vennootschappen op, die zij na sanering weer doorverkopen. Zij brengen de projecten onder in vennootschappen die via X BV toebehoren aan A. In geschil zijn de VPB-aanslagen van X BV over 2001 tot en met 2005, die zich – jaren nadat in tegenstelling tot haar eigen verzoek en de aangiften als fiscale eenheid – op het standpunt stelt dat de fiscale eenheid tussen haar als moeder en haar dochters nimmer tot stand is gekomen. X BV beroept zich op HR 14 april 2017, 15/02201, BNB 2017/222 (V-N 2017/25.18.1), waaruit volgens haar volgt dat niet zij maar A als 'groot koopman' de economische eigendom van de aandelen in de dochters bezat. De winst van de dochters zou dus ten onrechte tot haar winst zijn gerekend. Voorts is in geschil of de rente die X BV uit hoofde van een lening aan een dochter is verschuldigd aftrekbaar is. Volgens Hof Den Haag is de fiscale eenheid op eigen verzoek van X BV met ingang van 1 januari 2002 tot stand gekomen. Het standpunt van X BV dat het aangehaalde HR-arrest doorwerkt naar de onderhavige zaak wordt verworpen. De vaststellingsovereenkomst die B in 2011 met de Belastingdienst heeft gesloten, werkt wel door naar de onderhavige zaak. In het kader van deze ‘package deal’ is de rente voor de koopsom van een 90%-deelneming bij B in de IB-heffing betrokken, zodat voor 45% sprake is van een compenserende heffing. De rentecorrectie bij X BV is dus voor 55% terecht. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt zij een immateriële schadevergoeding van € 15.000. X BV gaat in cassatie.

Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat de IB-kwalificatie van 'groot koopmanschap' niet doorwerkt in de VPB-sfeer. Er volgt niet uit dat A als de beleidsbepaler van X BV economisch eigenaar zou zijn van de onderneming en vermogensbestanddelen van X BV. Groot koopmanschap van A in de IB-sfeer sluit geenszins uit dat er een VPB-fiscale eenheid kan bestaan tussen de betrokken BV's. De onduidelijkheid over de feiten heeft X BV aan zichzelf en aan haar beleidsbepaler A te danken, die destijds tot zes keer weigerde aan zijn wettelijke informatieverstrekkingsverplichtingen te voldoen zodat de bewijslast werd omgekeerd. Als juist zou zijn dat nooit aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid is voldaan, dan heeft zij kennelijk onjuiste gegevens aan de inspecteur verstrekt en zijn onjuiste VPB-aangiften als fiscale eenheid gedaan. Het oordeel van het hof dat de door X BV aan de dochter verschuldigde rente deels aan B is toegerekend (en daar belast) en voor het overige aan A is toegerekend (en daar niet is belast), is volgens de A-G een feitelijk oordeel dat geenszins onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:29

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15

Instantie: Hoge Raad (Parket)

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 26 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

56

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen