A bv drijft een agrarische onderneming. De heren X1, X2, X3 en X4 (belanghebbenden) zijn haar middellijke aandeelhouders. X1, X2, X3 en X4 onderhandelen vanaf medio 1999 met E bv over de verkoop van de onderneming van A bv. Eind 1999 wordt een commanditaire vennootschap, B cv, opgericht. X1, X2, X3 en X4 zijn de beherende vennoten en A bv is de commandiet. A bv brengt de agrarische onderneming in de cv in. De waarde van de ingebrachte onroerende zaken bedroeg volgens een taxatie ruim f 1 miljoen. A bv wordt vanwege de inbreng van de onroerende zaken voor f 1000 bijgeschreven op haar kapitaalrekening en voor de rest gecrediteerd. Op 1 november 2001 verkoopt B cv de percelen voor bijna f 5 miljoen aan E bv. In geschil is of de inbreng is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Rechtbank Haarlem overweegt dat X1, X2, X3 en X4 de forse waardestijging wilden realiseren in de cv, wat voor hen fiscaal gunstiger was dan in de bv. Dit is echter geen inbreng waarvoor de vrijstelling van art. 15-1-e WBR is bedoeld. Er is bij X1, X2, X3 en X4 dus terecht overdrachtsbelasting nageheven. Hof Amsterdam bevestigt dat de inbreng niet is vrijgesteld, omdat de onroerende zaken ten tijde van de inbreng bestemd waren om te worden verkocht aan E bv. X1, X2, X3 en X4 gaan in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat een onroerende zaak die bij wege van inbreng aan een vennootschap wordt overgedragen in zijn geheel is aan te merken als verkregen krachtens inbreng. Het maakt niet uit dat bij de vennootschap een schuld ontstaat. Ook de verhouding tussen die schuld en het bedrag dat als gestort kapitaal wordt aangemerkt, is niet relevant (HR 17 maart 1993, nr. 28927, BNB 1993/199). Voor de vraag of en zo ja in hoeverre een object door een vennootschap is verkregen krachtens inbreng, komt voorts geen betekenis toe aan de aard van dat object. Er hoeft ook geen onderscheid te worden gemaakt of het kapitaal van de vennootschap al dan niet in aandelen is verdeeld en of ten tijde van de inbreng reeds een voornemen tot verkoop van de ingebrachte zaken bestond. De Staatssecretaris van Financiën beroept zich in zijn verweerschrift in cassatie vergeefs op het leerstuk van wetsontduiking. De inspecteur heeft namelijk geen feiten gesteld die kunnen meebrengen dat de onderhavige rechtshandelingen hebben plaatsgevonden met als doorslaggevend motief het ontgaan van de heffing van overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslagen en de boetes worden vernietigd.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad
Editie: 3 december