De Hoge Raad oordeelt dat de verkrijging door X van de aandelen A bv is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. X zou de vrijstelling namelijk ook genieten als zij de onroerende zaken van haar vader had verkregen en zijn onderneming had voortgezet.
A bv beschikt over een vastgoedportefeuille. De aandelen van A bv zijn in handen van Q, de vader van belanghebbende, X. Q houdt zich bezig met het aankopen, ontwikkelen, verkopen en verhuren van onroerende zaken. Sinds mei 2010 is X werkzaam bij A bv, en ondersteunt zij haar vader bij zijn werkzaamheden. Op 25 september 2013 schenkt Q de aandelen A bv aan X. Ook neemt X meteen alle werkzaamheden van Q over. In geschil is of X zich terecht beroept op de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel b WBR. Volgens de inspecteur is deze vrijstelling namelijk niet van toepassing. Hij legt dan ook een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan X. Niet in geschil is dat de aandelen in A bv moeten worden aangemerkt als fictieve onroerende zaken, en dat de vastgoedportefeuille dienstbaar is aan, en behoort tot, de materiële onderneming van A bv. Ook is niet in geschil dat er naar de letter van de wet geen sprake is van een vrijgestelde verkrijging. Hof Amsterdam oordeelt dat X recht heeft op toepassing van de vrijstelling. He hof wijst er daarbij op dat met de wetsfictie van art. 4 lid 1 onderdeel a WBR niet is beoogd om een belastingplicht in het leven te roepen wanneer het niet de verkrijging van de onroerende zaken zelf betreft maar de aandelen die de onroerende zaken vertegenwoordigen.
De Hoge Raad oordeelt dat de verkrijging door X van de aandelen A bv is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De Hoge Raad verwijst hierbij naar zijn arrest van 30 november 2018, nr. 17/04543. In dat arrest merkt de Hoge Raad op dat het kind de vrijstelling zou hebben genoten als het de onroerende zaken zou hebben verkregen van zijn ouder en het diens onderneming zou hebben voortgezet. Verder wijst de Hoge Raad er op dat met de fictie van art. 4 lid 1 onderdeel a WBR niet is beoogd om de verkrijging van aandelen in een onroerendezaaklichaam onder de heffing van overdrachtsbelasting te brengen voor zover de verkrijging van een onroerende zaak van dat lichaam zelf buiten de heffing van overdrachtsbelasting zou blijven. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Lees ook het thema Onroerendezaakrechtspersonen in de overdrachtsbelasting
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 10
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad
Editie: 3 december