Hof Den Haag oordeelt dat er geen rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting is, omdat X en zijn ex nimmer gehuwd zijn geweest of geregistreerde partners waren.
X dient in 2021 een herziene IB-aangifte over 2017 in, waarbij door hem alsnog alimentatie wordt afgetrokken voor een in het buitenland wonende ex-vriendin. De alimentatie zou volgens een kwitantie uit 2021 € 4800 hebben bedragen. In geschil is of de inspecteur terecht geen ambtshalve vermindering heeft verleend. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat er geen rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting is, omdat X en zijn ex nimmer gehuwd zijn geweest of geregistreerde partners waren. X maakt ook niet aannemelijk dat een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud is omgezet in een juridisch afdwingbare verplichting. De alimentatie is namelijk vrijwillig en afhankelijk van zijn draagkracht. Met de achteraf opgemaakte kwitantie maakt X sowieso niet aannemelijk dat het bedrag aan X is betaald. Zijn beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.3