Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de staat van de auto moet worden beoordeeld naar de toestand op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt en dat reeds herstelde schade niet in aanmerking kan worden genomen.
X koopt in 2015 in Duitsland een half jaar oude Ford Tourneo Courier met schade. In januari 2016 wordt de auto gekeurd bij de RDW en de km-stand is op dat moment 14.584. X doet in juni 2016 BPM-aangifte. Volgens het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde € 2481, zijnde € 14.028 minus een schade van € 11.747 plus € 200 voor het repareren van normale gebruikssporen. X voldoet aldus € 427. Na hertaxatie gaat de inspecteur uit van een handelsinkoopwaarde van € 12.178. In geschil is de naheffingsaanslag van € 1373, alsmede de heffingsrente van € 57. Volgens Rechtbank Noord-Nederland zal een modale koper het herstel van de forse schade niet tegen een redelijke prijscompensatie op de koop nemen, maar die één-op-één willen verdisconteren in de prijs. De schade heeft dus een waardedrukkend effect van 100%. De naheffing wordt verminderd tot € 66. De inspecteur stelt in hoger beroep dat de meeste schade ten tijde van de hertaxatie al was hersteld.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de staat van de auto moet worden beoordeeld naar de toestand op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt en dat reeds herstelde schade niet in aanmerking kan worden genomen (vgl. HR 21 september 2018, 17/02947, V-N 2018/49.13). Het maakt niet uit dat X de intentie had om met de auto veilig naar de RDW te rijden. Uitsluitend de herstelkosten van de buitenspiegel links, de bumper, stootlijst, band, spuitwerk, portier rechtsachter en linksvoor, kunnen in beginsel als schade in aanmerking genomen worden. In goede justitie wordt de waardevermindering vastgesteld op € 2184. Samen met een extra leeftijdskorting voor de late registratie, een 5% vermindering voor ‘bijstelling dealersituatie’ en 10% vermindering voor ‘bijstelling marktsituatie’ komt de naheffing uit op € 1041. De belastingrente is terecht in rekening gebracht. Het (afgerond) een jaar en vier maanden de tijd te nemen voor het opleggen van de aanslag is namelijk niet onzorgvuldig. Het beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 3:4
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 9 maart